Brood des levens

Week 10.

Johannes 6: 48

`Ik ben het brood dat leven geeft.´

Wat heeft ze het koud, en wat is ze moe. Marianne slaat haar armen om haar knieën, en legt haar hoofd op haar handen. Soms kan ze zo´n intense diepe kou van binnen voelen, die nog dieper lijkt te gaan dan haar botten.  Het liefst zou ze nu onder een hete douche gaan staan, ook al weet ze dat dit niet helpt om die kou te verdrijven. Ze heeft de hele dag gelopen, maar niemand wil haar een slaapplaats geven. Ze is zo moe..

Een hand op haar arm maakt dat ze overeind schiet, en al op wil staan om weg te lopen. Maar de kracht van de hand is iets sterker, zodat ze niet anders kan doen, dan blijven zitten. Vlak boven haar klinkt een vrouwenstem.  ´Je hoeft niet te schrikken hoor. Ik doe je niets, en wil je alleen maar helpen. Ik woon hier, en kom nu net thuis. Wil je misschien even mee naar binnen? Je trilt helemaal. Heb je het zo koud? Kom maar.´

Marianne luistert ademloos. Niet alleen omdat de stem zo zacht klinkt,  maar ook zo lief, en zorgzaam. 

De hand die op haar arm ligt, steekt haar nu uitnodigend toe. Aarzelend neemt ze hem aan, en staat op. 

Marianne durft de vrouw niet aan te kijken. Bang dat ze naast een lieve stem, ook nog een lief gezicht heeft waar ze straks weer afscheid van moet nemen. Met gebogen hoofd loopt ze naast haar de trap op tot aan de voordeur. Als ze even later de woonkamer binnenkomt, gluren haar ogen  onder haar wimpers door naar de spullen die er staan. Het eerste wat ze zien is een mooie rode stoffen bank, met grote donkerrode kussens erin. O, wat zou ze zich graag in die kussens nestelen met een fleecedekentje over haar heen. Net als vroeger toen ze nog klein was..

Iets verderop staat een grote eettafel, met daarboven aan de muur een groot schilderij waarop een heerlijk brood te zien is met de tekst  ‘I am the bread of life’. 

Het brood ziet er zo echt en zo lekker uit, dat het speeksel uit haar mond loopt.  Snel veegt ze met de mouw van haar jas langs haar kin. 

Jet ziet het meisje verlangend naar het schilderij kijken. ´Volgens mij heb je wel trek in zo´n stuk  brood.´

Als het meisje haar aankijkt, ziet Jet, behalve het bleke gezichtje een glinstering in haar ogen dat zoveel hoop uitstraalt dat ze God alleen maar kan danken dat dit meisje bij haar op de stoep zat.

Wat een heerlijk leven is het toch, een leven met God. En ze hoopt en bidt dat dit meisje op een dag zal ervaren dat het werkelijke brood des levens, haar nog veel, en veel meer zal vullen. 

 

Psalm 23 ; 4 ´Al gaat mijn weg door een donker dal, ik vrees geen gevaar, want U bent bij mij. Uw stok, en Uw staf, zij geven mij moed.´

Afgelopen week was ik op een verjaardag van een oudere buurvrouw (97 jaar), waar nog meer oudere mensen waren (ik was de jongste..) en het viel mij op dat de verhalen die zij hadden, niet veel verschillen met de verhalen die er nu gebeuren. 

Er waren bijvoorbeeld twee vrouwen bij die in kindertehuizennhadden gezeten, en dat bleek niet altijd even fijn geweest te zijn. Ook was er een oudere man wiens stiefvader zelfmoord had gepleegd. Een andere man was onlangs opgenomen om van zijn verslaving af te komen. 

De pijn, het verdriet, en leed dat toen gebeurde, gebeurt nu ook, en kwam al in de Bijbel voor. 

Wat mij het meeste trof was het verhaal van de oudere man, wiens stiefvader zelfmoord had gepleegd. En dan niet de zelfmoord op zich wat natuurlijk ook verschrikkelijk was, maar het verhaal wat er verder nog achter schuilde. Hij vertelde namelijk dat hij als jong jochie op zijn knietjes tot God had gebeden, had gesmeekt, of de ruzie die zijn eigen vader en moeder elke dag weer hadden, gestopt mocht worden. Maar niets gebeurde, en de ruzie bleef totdat zijn ouders uit elkaar gingen.  En dan komt de dag dat zijn moeder hertrouwd, en dat zijn stiefvader vele jaren later zelfmoord pleegt. Hoeveel gebeden zullen hier niet aan vooraf zijn gegaan..  En dit alles maakte dat hij op een dag ervoor koos, om niets meer met God te maken willen hebben. Die dag duurt nog steeds. 

Ik vraag mij af, hoeveel van deze verhalen er niet zullen zijn? Want hoe vaak hoor je niet dat mensen teleurgesteld zijn over God. Dat ze er niets van begrijpen. Dat wat ze ook bidden, en smeken er niets veranderd in de situatie, de pijn, het verdriet, en de onmacht. Misschien heb jij, of u daar nu ook mee te maken, of ooit mee te maken gehad. 

En de grote vraag is, wat doe je dan? Blijf je ondanks alles toch vasthouden aan Jezus die voor ons, juist voor ons, alle pijn, verdriet en teleurstelling heeft gedragen?  

Of ben je zo teleurgesteld, dat je alleen nog maar naar je eigen omstandigheden kijkt, en degene los laat, Die jou, en ons allemaal door alles heen gered heeft…

De vrouwen die in het kindertehuis hadden gezeten, en daar ook het nodige hadden meegemaakt, geloofden nog wel in God. Dus de vraag is misschien ook, wie is God voor je. En dan niet alleen in makkelijke tijden, maar ook in de moeilijke tijden. 

upload.jpeg

En hoe belangrijk is het dan om elkaar juist in deze situaties te steunen, en te bemoedigen, en te laten zien dat God nog veel meer is, dan degene die soms in onze ogen teleurstelt. Om enkele voorbeelden te noemen:

       Jesaja 41 ; 10 ´Wees niet bang, want ik ben bij je, vrees niet, want ik ben je God. Ik zal je sterken, ik zal je helpen, je steunen met Mijn onoverwinnelijke rechterhand,´

Psalm 43 ; 19 ´Gebroken mensen is de Heer nabij, Hij redt wie zwaar getroffen wordt.´

Jesaja 53 ; 5 ´Om o ze zonden werd Hij doorboord, om onze wandaden gebroken. Voor kns welzijn werd Hij getuchtigd. Zijn striemen brachten ons genezing.´

Mattheus 28 ; 20 ´En houd dit voor ogen; Ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld.´

 

Het volgende verhaal gaat over Jet. Ook zij kan meepraten over teleurstellingen, maar toch.. 

De deur van de kamer gaat zachtjes open, en Jet kijkt op. Een man met zijn jas nog aan, en zijn aktetas nog in de hand, kijkt haar aan met hoog opgetrokken wenkbrauwen. Vragend en wantrouwend.

Voorzichtig trekt Jet haar handen die de handen van Ingrid nog omvatten, terug. De tranen die erop waren gevallen, lopen langzaam langs haar hand naar beneden. Het was een heftig, en emotioneel, maar mooi gesprek en gebed. Ook Ingrid kijkt nu op, en kijkt verbaasd Arthur aan. ´Ben je er al?´

Arthur komt een paar passen dichterbij. ´Ja, er was iets dat me zei eerder naar huis te komen, en nu weet ik waarom. Wat zit je hier te doen, en wie is deze vrouw? Waarom heeft ze jouw handen vast? Jullie zitten toch niet te bidden hé?´

Jet gaat rustig staan, en strijkt haar rok glad. Het is waarschijnlijk beter om hem nu geen hand te geven, en terwijl ze haar handen langs haar lichaam laat hangen, stelt ze zich voor. ´Ik ben Jet. De nieuwe bewoner van het huisje op de hoek. Ik had het op mijn hart gekregen om wat eten te komen brengen, en zo raakte ik in gesprek met uw vrouw. We hebben net gebeden, ja. Het was mooi. Maar nu ga ik, en laat ik jullie verder alleen. Misschien kunnen jullie het eten wat ik meegenomen heb, samen opeten?´

Jet glipt langs de man heen, en kijkt nog even achterom naar Ingrid. ´Ik kom snel weer een keertje langs hoor. Sterkte met alles, en als ik eens iets voor je kan doen?´ 

Als ze even later naar huis loopt, denkt ze terug aan haar eigen situatie, die nu inmiddels alweer zo´n zes jaar geleden is. Haar man die toen nog leefde, en zijzelf, deden toen ook niets aan het geloof. Ze spraken er nooit over, lazen er nooit over, wilden er gewoon niets mee te maken hebben. Ze zochten het zelf wel uit, en hadden daar niemand bij nodig. Totdat hij ziek werd, en hoorde dat een collega op zijn werk, genezen was van dezelfde ziekte die hij had. 

Daar wilde haar man natuurlijk meer over weten, en zij zelf ook. Zelfs toen bleek dat de collega gelovig was, en hij er van overtuigd was, dat God hem had genezen. 

En zo kwam het dat ze erover gingen lezen, erover gingen praten, mee gingen naar diensten, en zelfs mee naar genezingsdiensten gingen. 

Het meest bijzondere van alles was echter, dat de ziekte steeds minder centraal ging staan, en God steeds meer. 

Natuurlijk wilden ze allebei dat hij ook genezen zou worden, maar ze gingen zien en ervaren, dat God zoveel meer was dan dat. Ze voelden een liefde, die ze nog nooit gevoeld hadden, zo intens en compleet. De troost die ze kregen in hun verdriet, was genoeg en allesomvattend. Ze gingen zich geborgen voelen in Zijn nabijheid, en Hij werd hun rots, als zij wankelden. 

Uiteindelijk is haar man toch gestorven. Maar ondanks dat heeft de ziekte en alles wat erna kwam, hun beider leven beter, rijker, en voller gemaakt. En nu leeft ze nog steeds elke dag met God, en luistert ze meer en meer naar Zijn stem.

Op de stoep van haar huis, op de middelste tree zit een meisje. Het licht van de lantaarnpaal schijnt op haar bleke gezicht, en laat zien dat ze niet ouder dan een jaar of zestien kan zijn.

Ondanks dat Jet´s maag begint te rommelen omdat ze nog steeds niets heeft gegeten, weet ze dat God wilt dat ze dit meisje gaat helpen. Ze heeft nog geen idee hoe, maar dat zal Hij haar ongetwijfeld laten zien.    

 

      

 

 

Blog Anne Norvan, week 8.

Tekst: Jesaja 54: 10 `Want de bergen kunnen wegzakken en de heuvels verdwijnen, maar mijn eeuwige ontfermende liefde zal u niet verlaten. Mijn belofte van vrede aan u zal nooit worden gebroken, zegt de Here, Die zich over u ontfermt.´

Wat er ook gebeuren gaat hier op aarde, of met ons zelf, Gods eeuwige ontfermende liefde, zal ons nooit verlaten. En Zijn belofte van vrede aan ons, zal Hij nooit verbreken. Nooit! 

In ´de wereld´ wordt wel gezegd, ´zeg nooit, nooit.´ maar als er Iemand nooit kan zeggen dan is God het wel. Bij Hem is nooit, gewoon nooit. 

Het is één van de geweldige beloftes die Hij ons geeft, en die al onze onzekerheden weg zouden moeten blazen. Het vervelende is echter dat wij, gebroken mensen, niet zoveel geloof en vertrouwen hebben in het woordje nooit, en ook niet in een belofte. 

Als ons onrecht aangedaan wordt, of pijn, dan verlaten we niet alleen de mens en verbreken we soms daarbij ook een belofte, maar nemen we gelijk ook alle liefde mee. 

We zijn soms best wel veeleisend, en houden er niet van om met minder genoegen te nemen. We willen geholpen worden, geliefd worden, gered worden, gedragen worden, gehoord worden, geaccepteerd worden, gerespecteerd worden, genezen worden, geheeld worden, gerechtvaardigd worden, geborgen worden, geloofd worden.. En als dit niet gebeurt, zijn we zo teleurgesteld dat de liefde over gaat in ontevredenheid, in boosheid, in haat. 

Hoe is het mogelijk dat, ondanks al onze tekortkomingen, God dit niet heeft naar ons toe. Gelukkig kijkt en rekent God ons daar niet af, maar ziet Hij alleen wat we nog van Hem missen om het beter te doen. 

Als je dit echt tot je door laat dringen, kun je toch alleen maar zeggen, ´Dank U wel Heer.´ om er vervolgens achteraan te roepen, ´En help mij Heer, om de liefde die ik ooit liefhad niet kwijt te raken of te verlaten, maar het vast te houden omdat U mij vasthoudt.

upload.jpeg

Het volgende verhaal op mijn blog, gaat over Ingrid, de vrouw van Arthur. Zij is erg ziek, en ondanks dat ze alle liefde om zich heen nodig heeft en nog meer, ervaart ze juist het tegenovergestelde.  

De handen van Ingrid gaan traag door het weinige haar wat ze nog heeft. De spiegel verbloemt de harde waarheid niet. Het mooie bruine haar dat altijd leek te dansen als ze zich bewoog, is stilgevallen. En dan haar ogen. Alsof er geen leven meer in zit.. 

Te snel draait ze zich van de spiegel weg, en houdt ze zich even aan de stoel vast om niet om te vallen. Als de duizelingen weg zijn, aarzelt ze of ze weer terug naar bed zal gaan, of dat ze voor zichzelf iets te eten klaar zal maken. 

De laatste paar dagen heeft ze bijna niets gegeten omdat ze zo misselijk was, maar nu voelt ze zich beter, en heeft ze echt trek in iets lekkers. Voor Arthur hoeft ze niets klaar te maken. Hij belde net om te zeggen dat hij onderweg wel iets eet, omdat hij vertraging heeft met de trein. Ze weet niet meer wat ze moet geloven, en of het wel echt waar is wat hij zegt. Het is nu al de vierde avond op rij dat er iets gebeurd waardoor hij niet mee kan eten. Voor vanavond is het niet zo erg omdat de kleintjes naar een vriendje zijn, en Levi is gaan poolen met David, maar ze ziet duidelijk dat ze hun vader missen. Hij is niet meer de vader die hij ooit voor hun was. En als ze eerlijk is, is hij ook niet meer de man die hij ooit voor haar was..

Hoort ze nu de bel? Ze spitst haar oren. Ja, dat is duidelijk bel. Zullen het de jongens zijn die eerder thuis komen? Nee, dat lijkt haar sterk. Bovendien hebben ze een sleutel. 

Haar blote voeten lopen over de zachte vloerbedekking, langs de traptreden naar beneden. Voorzichtig opent de ze deur op een kier, en ziet ze een vrouw van een jaar of dertig met een boodschappentas in haar handen voor haar staan. Ingrid heeft geen idee wie die vrouw is, en wat ze komt doen. ´Ja?´ 

De boodschappentas wordt nu tot vlak onder haar neus omhoog getild. Mmm, wat een heerlijke geuren komen daar uit. Met haar hoofd een beetje schuin, kijkt Ingrid de vrouw vragend aan. 

´Eh ja, u vraagt zich natuurlijk af wat ik hier doe en waarom ik die tas met eten bij me heb,  maar… Nou ja, ik woon sinds vorige week in het huis op de hoek. En nu was ik aan het koken, en kreeg ik het op mijn hart om hier op nummer 76 eten te brengen. En nu sta ik dus hier met eten. Het is niet veel, en ik weet niet met hoeveel u bent, maar het is voor ongeveer twee personen. Alstublieft.´

Ingrid pakt de tas aan, en de vrouw doet een stap terug. `Ik heb de pan ook gelijk even in een paar kranten  gewikkeld zodat het lekker warm blijft.´

Ingrid weet niet goed wat ze moet zeggen. ´O eh, ja, eh, dank u wel mevrouw?´

´O, sorry, ik heet Jet.´ 

  ´En mijn naam is Ingrid. Maar ik begrijp nog niet helemaal hoe het komt dat u hier met eten voor de deur staat. Niet dat ik het erg vind, want ik was net aan het bedenken wat ik klaar zou moeten maken, omdat ik vandaag sinds dagen weer eens een beetje trek heb. Ik ben namelijk ziek, ziet u. En dan staat u hier met een heerlijk geurende pan met eten.´

Jet doet weer een klein stapje naar voren. ´Dat vind ik echt fijn om te horen. Ja, hoe zal ik het u uitleggen. Ik weet niet of U gelooft, maar God laat je soms dingen zien die je moet doen. En ik kreeg het zoals ik u net al zei,  dus op mijn hart om bij u eten te brengen. Gelooft u in God?´

Of ze gelooft? De vraag overvalt Ingrid een beetje, en ze weet ook helemaal niet of ze daar nu wel over wil praten. Ze is in het kort gezegd, momenteel nogal teleurgesteld in God.  ´Nou, ja, vroeger ben ik wel gelovig opgevoed zoals ze dat noemen, maar toen ik uit huis ging, heb ik er niet zoveel aandacht meer aan besteed. Alleen toen ik ziek werd, heb ik me weer wat meer tot God gericht en gebeden of Hij me beter wilt maken,  maar tot nu toe heeft dat niets geholpen. Eigenlijk voel ik me best wel  door Hem in de steek gelaten. Juist nu mijn lichaam, en mijn man me ook aardig in de steek laten.´

Jet buigt haar hoofd, en het duurt even voordat ze iets terug zegt. ´Weet je Ingrid, mag ik je zeggen?´ Ingrid knikt. 

´Ik weet niet wat Gods plan is met jouw leven, maar ik weet wel dat God ons nooit in de steek laat, ook al voelt dat nu misschien wel zo. En ook Gods liefde blijft altijd dezelfde, ook al merk je daar soms niets van. Ik geloof echt dat God dit juist nu aan jou wilt laten zien, door dit eten. Hij wil je zo laten zien dat Hij bij je is, en dat Hij aan je denkt, en zo ontzettend veel van je houdt.  

De woorden die Jet zegt, raken Ingrid en ze beseft ineens dat niet Hij het is die haar in de steek heeft gelaten, maar dat zij het zelf is geweest die Hem in de steek heeft gelaten. Aarzelend vraagt Ingrid,  `Jet, heb je zelf al gegeten?´

`Nee, nog niet. Ik dacht als ik het snel even hier breng, dan is het voor jou in ieder geval nog warm.´

´Ik zou het fijn vinden als we samen kunnen eten, en je misschien nog iets meer over God en Zijn liefde wilt vertellen.´

Als Arthur een uurtje later thuiskomt, ziet hij door het raam heen, Ingrid samen met een vreemde vrouw op de bank zitten. De handen van de vreemde vrouw, omvatten de handen van Ingrid, en ze hebben hun hoofd gebogen…

   

Wie is God voor hen die Hem niet kennen?

 

upload.jpeg
upload.jpeg

Langzaam zet de trein zich in beweging. Arthur voelt een stekende hoofdpijn opkomen, en drukt zijn achterhoofd tegen de stoel. Hoe heerlijk zou het zijn als de stof van de zitting zijn pijn zou kunnen absorberen en hij over een minuut geen pijn meer zou voelen. Hij sluit zijn ogen en probeert, al is het tevergeefs, de gesprekken en de ringtone die hoogst waarschijnlijk van de jongen naast hem komt, te negeren ‘Hee gast. Ja, ik zit nu in de trein. Vanavond nog? Nee, dat gaat niet lukken. Oké. Later.’

Arthur denkt aan Levi. Hij praat ook altijd zo met zijn vrienden. Gast dit, en gast dat. 

De punt van een schoen van iemand die voor hem zit, raakt hem ineens vol op zijn scheenbeen. Au, dat doet zeer.  Arthur buigt naar voren en wrijft met zijn hand over de zere plek heen.   ‘Sorry meneer. Dat was niet de bedoeling.’   

Een jong meisje van ongeveer achttien jaar met prachtige bruine ogen kijkt hem schuldbewust aan. Tjonge, wat lijkt dat meisje op Ingrid in de beginperiode van hun relatie. Al werd het toen nog gewoon verkering genoemd.  Ze heeft precies dezelfde oogopslag. Ingrid kon ook altijd zo kijken als ze zich schuldig voelde over iets. En dan de bruine haren die net  over de kraag van het bruine jasje heen vallen. ‘Meneer, is er iets. U kijkt zo, zo… Ik weet niet.’ 

 ‘Nee hoor, ik moest even aan iemand denken. En eerlijk gezegd deed u me aan die iemand denken.’

‘O ja, wie dan?’ De schuldbewuste blik van het meisje verandert in één oogopslag in een nieuwsgierige vragende blik. Ze breng haar hoofd iets dichter naar hem toe en probeert hem waarschijnlijk op deze manier te moedigen het haar te vertellen.

Arthur gaat snel weer achterover zitten.  ' Nee, het is niet belangrijk. Laat maar.’

Teleurgesteld gaat het meisje weer rechtop zitten.  

In de weerspiegeling van het raam  ziet Arthur dat ze haar telefoon pakt en met haar vingers razend snel over de kleine toetsen gaat. Zijn gedachten gaan terug naar Ingrid. Die rotziekte heeft haar zo veranderd. Ze is nog maar een schim van wie ze toen was. Hij vindt het soms echt moeilijk om naar haar te kijken. Zeker als ze van die slechte dagen heeft. Het liefst vertrekt hij dan zo vroeg mogelijk om zo laat mogelijk weer thuis te komen, zodat hij haar niet hoeft te zien.

De trein mindert vaart en verschillende mensen om hem heen staan op en lopen naar de uitgang. Arthur kijkt ernaar, en verbaast zich iedere keer weer over de variëteit aan mensen. Het enige wat ze alleen wel gemeen hebben, zijn de oortjes die ze in hebben om maar niets van de buitenwereld binnen te laten komen.  Ook het meisje voor hem staat nu op. Ze is nog zo druk bezig met haar telefoon dat ze geen enkel oog meer heeft voor haar omgeving. Heel even had hij gehoopt dat ze hem nog even aan zou kijken met haar mooie bruine ogen en hij zo de herinnering aan hoe zijn vrouw was, kon vasthouden.

Er komen weer nieuwe mensen binnen en dit keer ploft er een jonge jongen, met hoogst waarschijnlijk zijn vader neer. Ze dragen allebei groene laarzen, en bij allebei zit de onderkant van de spijkerbroek erin gepropt. Ook de spijkerjasjes zijn van dezelfde lichtblauwe kleur, alleen het shirt verschilt zowel van vorm als van kleur ‘Hee pap, gaan we morgen weer vissen? Jammer dat we nu de hengels niet mee kunnen nemen hé? Die stomme auto. Maar met de trein is ook gezellig hé pap?’

De jongen kijkt met een blij en voldaan gezicht  naar zijn vader, en Arthur voelt een brok in zijn keel komen. Met moeite slikt hij hem weg.  Hij ging ook altijd met Levi vissen, en hadden zij ook niet altijd dezelfde kleur laarzen aan? En ook zij gingen altijd naar dezelfde plek. Soms was het wel moeilijk vissen daar omdat er dan zo’n dikke laag kroos oplag. Wat hebben ze samen gelachen om het verhaal over die man die uit de stad kwam, en dacht dat het kroos, gras was. Hij was zo het water ingelopen.  Arthur zucht. Niets was er meer over van die mooie tijd.  

Hij moet eerlijk toegeven dat hij ook veranderd is. Hij kan gewoon niet omgaan met het feit en het niet accepteren dat Ingrid ziek is en hoogst waarschijnlijk dood zal gaan. Dus als hij nu alvast afstand van haar neemt en zich gaat harden, voelt hij straks die verschrikkelijke pijn niet meer zo.

De jongen draait zijn hoofd iets omhoog zodat hij zijn vader aan kan kijken. ‘Pap? Is oma in de hemel?’

‘Hoe kom je daar nu ineens bij David, oma is al bijna een jaar geleden overleden. En je hoeft je geen zorgen te maken hoor jongen. Oma is op de beste plaats die er is.'  Tevreden en met een ontspannen gezicht, nestelt de jongen zich in de arm van zijn vader die met een glimlach om  zijn mond, de ogen sluit.

Hemel, denk Arthur. Er bestaat helemaal geen hemel. En geen God. Want als er een God zou bestaan, waarom is zijn vrouw dan zo ziek? En waarom is het dan zo'n bende in de wereld. Hemel, God, echt niet.  

 

Er zijn nog zoveel  mensen die niet geloven dat er een God bestaat, want als er een God bestaat, waarom is er dan zoveel  pijn en verdriet. Hij is toch in staat om alle ellende en ziekte uit te bannen. Laatst was er een tv programma waarin twee mannen met elkaar aan praten waren over het geloof. De ene was gelovig, de andere niet. De man die niet gelovig was zei tegen de andere man, ' wij kunnen nooit vrienden worden want als jouw God mij in de hel gooit omdat ik niet geloof,  dan zal dat altijd een rol spelen. ' En wat de andere man ook zei, niets kwam binnen.  Dit was wat hij geloofde, en niets kon hem daar van weerhouden.  

Het is soms zo frustrerend als je op geen enkele manier tot iemand door kan dringen. Dat mensen zo vastzitten in het feit dat als er een God zou bestaan,  Hij toch wel iets aan deze toestanden zou doen. En dan kun je alleen maar bidden, en vragen, smeken of God hun ogen en harten wil openen. 

 

  

    

 

Gods liefde voor jou.

 

Jesaja 43: 4 ‘Je bent zo kostbaar in mijn ogen, zo waardevol, en ik houd zoveel van je, dat ik de mensheid geef in ruil voor jou.’

upload.jpeg

Levi fietst langzaam achter Robbie aan. Hij gaat echt niet alleen poolen. En als die gast ineens zo nodig iets te doen heeft is hij toch wel erg nieuwsgierig naar wat dat dan moet zijn. 

Kijk nou, daar zijn die meiden weer en die vriendin van hem, Plien. En springt ze nu zomaar achter bij hem op de fiets?! En ze ging naar de film? Levi begrijpt er niets van, en met een woest gebaar gooit hij zijn stuur om, de andere kant op. Zijn voeten drukken nog eens extra hard op de pedalen om zo snel mogelijk hier vandaan te zijn. Het maakt hem niet uit waarheen. Wat een rot gast. Vriendschap noemen ze dat..

Levi is zo boos dat het hem niet zoveel moeite kost om het brommertje wat voor hem rijdt, bij te houden. Het  voelt wel lekker om even de frustratie van zich af te fietsen, merkt hij. Als de brommer na een tijdje ineens rechtsaf slaat, laat hij zijn fiets uitrijden en kijkt hij  rond. Waar is hij eigenlijk?   Hee, is dat niet dezelfde sloot waar hij altijd met zijn vader ging vissen? 

Dat is nog eens lang geleden.  De sloot is, ook net als toen weleens het geval was, bedekt met een laag kroos. En ook nu lijkt het met de zon erop,  wel een tapijt van gras wat van de weg af gewoon doorloopt. Zijn vader had toen ook verteld over iemand die echt dacht dat het gras was, en zo was doorgelopen. Hoestend en proestend was hij even later boven gekomen, met het kroos nog op zijn hoofd. Wat hadden ze er samen toen om gelachen. 

Toen ja.. 

Met zijn voet boven op de rem, stapt Levi zijn fiets af, en gooit hij hem even later met een wild gebaar  op het gras neer.  Zijn afgetrapte gymschoenen lopen tot vlak aan de waterkant. Als hij de zorg van zijn moeder niet had en zijn twee kleine broertjes,  zou hij het liefst nu ook doorlopen.  Hij begrijpt nog steeds niet waarom zijn vader zo anders en zo hard is geworden.  Vroeger kreeg hij nog weleens een aai over zijn bol of een knuffel, maar ook dat deed hij allang niet meer. En niet omdat Levi het niet wilde hoor. O nee, hij verlangde er zelfs vaak naar.  Wat zou hij graag willen dat het weer vroeger was, maar hij weet ook dat het geen enkele zin heeft om daar nog bij stil te staan.  

Levi kijkt op zijn horloge. Acht minuten over half acht pas. Hij hoeft nog lang niet naar huis. Met een plof laat hij zich op het gras vallen.  Hij is best wel moe. Met de laatste zonnestralen die zijn gezicht verwarmen, sluit hij zijn ogen..

‘Hee Levi. Wat doe jij nu hier?’

Is dat niet de stem van Robbie? Levi opent zijn ogen en ziet het gezicht van Robbie boven hem. Met een ruk komt hij overeind.  ‘Gast, wat doe jij nou hier? Jij had toch ineens iets anders te doen, zei je? Alhoewel ik je heus wel gezien hoor met je vriendinnetje die ineens achter op je fiets sprong. Ik dacht dat we vrienden waren en je laat me zomaar in de steek.’

Levi voelt de boosheid van net weer terugkomen, en pakt één van de steentjes die tussen het gras liggen op, en zeilt het met kracht over het water. 

Naast hem zakt Robbie door zijn knieën. Zijn hoofd is gebogen, en zijn vingers gaan aarzelend door het gras heen alsof ze ergens naar op zoek zijn.  ‘Ja, eh, het spijt me. Dat was niet goed, en daarom ben ik je komen zoeken.’

Levi  kijkt verbaasd naar de zijkant van Robbie’s  gezicht.  ‘Wat zeg je nou gast. Ben je mij speciaal komen zoeken? Maar hoe wist je dat ik hier was? We zijn hier samen nog nooit geweest.’

Robbie draait zijn hoofd naar hem toe en  zijn ogen beginnen ineens te stralen. ‘Ja, dat was zo bijzonder! Net buiten het dorp, terwijl ik stond te dubben welke kant ik opmoest, kwam er een oude man naar me toe met zo’n oud ribfluwelen pak aan, en hij zei zomaar,  ‘Als je Levi zoekt, dan vind je hem verderop langs het water.’ Zomaar!’

‘Gast, doe effe normaal. Zei hij dat echt? En wie was die man dan?’

Levi’s hart springt op en hij moet weer aan zijn vader denken. Die wist ook altijd wist waar hij was. En nu... 

Hij weet niet hoe het ineens komt, maar terwijl zijn blik op het kroos gericht is, begint hij te vertellen zoals hij nog nooit gedaan heeft. Het lijkt wel alsof de woorden daar allemaal opgeschreven staan en hij ze alleen maar op hoeft te lezen.  Hij vertelt over zijn vader en dat hij hem zo mist. Dat het soms zo zwaar is om voor zijn moeder te zorgen en zijn twee broertjes. Dat hij soms echt niet weet waar hij het zoeken moet, en dat hij altijd wel stoer doet, maar het eigenlijk helemaal niet is. Als hij klaar is, lijkt het wel alsof hij nu echt pas de pijn erover voelt. Tranen lopen over zijn wangen. Maar hij heeft ook  geleerd dat een man niet hoort te huilen, en verwoed veegt hij ze direct weer weg. 

Robbie die al die tijd geen woord gezegd heeft, zwijgt ook nu. Hij voelt zo het verdriet van Levi, maar hij weet niet wat hij moet doen. Dan herinnert hij zich de brief van zijn opa. Uit zijn broekzak haalt hij een verkreukelt papier, en geeft het aan Levi. ‘Dit heb ik van mijn opa gekregen toen mijn vader net was overleden. Het heeft mij erg geholpen. Niet dat je vader is overleden, maar soms kun je iemand die nog leeft, net zo erg missen.’

Levi schrikt. Dat was hij helemaal vergeten. Is het alweer  geen twee jaar geleden dat zijn vader onder een trein terecht was gekomen en dat iedereen aan het gissen was of hij dit nou expres had gedaan of dat het echt een ongeluk was geweest? 

Aarzelend pakt zijn hand het verkreukelde en nog opgevouwen papier aan van Robbie. 

Dan staat Robbie op en veegt hij met een onbeholpen gebaar de paar grassprietjes die nog aan zijn broek zijn blijven hangen, af.   ‘Ik ga nu want ik denk dat je dit het beste alleen kunt lezen.  Dat was in ieder geval bij mij zo. Ik hoor wel hoe je het vindt.’  

Levi vouwt het papier open en begint te lezen, terwijl Robbie achter hem wegfietst.

Bovenaan staan de woorden,   ‘Gods liefde voor jou’.

Levi zucht even want hij heeft niet zoveel met God, maar hij leest hij toch door.

`God houdt zoveel van je.

Hij is jouw hemelse Vader, die altijd bij je is.   

Hij houdt 100% van je.  Wat je ook doet, en wie je ook bent.

Hij houdt net zoveel van jou als van Zijn zoon die aan het kruis gegaan is voor jou. Gewoon omdat Hij door jou heen, Zijn zoon ziet. 

Open je hart voor Hem en je krijgt meer liefde dan je ooit van iemand gekregen hebt. 

Je bent het zo waard en je bent zo kostbaar. 

Met Hem ben je nooit meer alleen, en hoef je het nooit meer alleen te doen. ‘

Levi kijkt omhoog naar de hemel en terwijl de tranen weer langs zijn gezicht stromen, fluistert hij zachtjes,  ‘Wilt U echt mijn Vader zijn en altijd van mij houden?’

 

 

‘Zou het nog bestaan?’

‘Ik ben van mijn lief, en mijn lief is van mij.’

Hooglied 6: 3

Wat een sukkel! Robbie zet zijn hand, die hij even daarvoor als een gebalde vuist in de lucht had gestoken, weer snel terug op het stuur. Hij schrikt er zelf van dat hij dit heeft gedaan, maar waarom stak die man dan ook ineens de weg over? 

Zijn hart klopt in zijn keel, en hij haalt even diep adem. ‘Zo zeg, dat ging maar net goed gast. Die vent is niet goed bij zijn hoofd om zomaar ineens over te steken!’

Levi die door de slinger van Robbie ook uit moest wijken, komt weer naast hem rijden, en geeft hem een klap op zijn schouder. ‘Dat was trouwens een snelle manoeuvre van je gast. Had ik niet van jou verwacht.’

Robbie zegt niets, en zet met zijn voeten nog wat extra kracht op de trappers zodat ze al snel weer net zo hard rijden als even tevoren. Het verschil echter is dat ze nu allebei wel wat extra geconcentreerd zijn op wat er om hen heen gebeurt. 

Ineens remt Levi af en wijst met zijn vinger naar de overkant van de weg. ‘Hee gast, is dat Plien niet? Je vriendinnetje?’ Ook Robbie remt nu af en hij kijkt naar de overkant van de weg. Ja, dat is ze, samen met haar vriendinnen. Hij ziet het lange blonde prachtige haar zachtjes dansen over de kraag van haar rode jas heen. 

Het lijkt wel alsof de vlinders in zijn buik steeds sneller en hoger gaan vliegen, als hij haar ziet. En niet alleen als hij haar ziet. Ook als hij alleen al maar aan haar te denkt, dartelen en dansen ze rond.   

Hij had trouwens niet verwacht haar tegen te komen. Ze had wel verteld dat ze naar de film zouden gaan. Maar het is toch nog veel te vroeg? Alhoewel, ze willen natuurlijk allemaal naast elkaar zitten en de beste pek hebben. Zo zijn meiden.

Hij is zo gek op haar dat hij haar het liefst nu achterop zijn fiets mee zou willen nemen om naar dat ene bankje in het park te gaan waar ze altijd zitten. ‘Hee Plien,’ schreeuwt Levi, ‘Hier is je vriendje!’

Robbie voelt zijn oren helemaal rood worden en gloeien. Hij weet nu al dat binnen een minuut zijn hele gezicht er zo rood als een biet uit zal zien. Hij heeft daar zo’n verschrikkelijke hekel aan, en hij wordt er vaak mee gepest, maar hij kan er niets aan doen. 

Plien kijkt op en zwaait naar hem terwijl de meeste andere meiden de aandacht proberen te trekken van levi. Hopelijk zien ze daardoor niet dat hij een hoofd als een kreeft heeft.  ‘Gast, je ziet helemaal rood! Je lijkt wel een kreeft! Hee Plien, je vriendje ziet er wel erg verhit uit. Moet je daar niet iets aan doen?’ Zijn woorden galmen over het asfalt heen van de weg, en vliegen tussen de auto’s door die langs komen rijden. 

Robbie weet even niet meer waar hij kijken moet, maar gelukkig gaan de meiden er verder niet op in. Hij begrijpt soms niet waarom hij met Levi op blijft trekken. Hij is zo anders. Maar aan de andere kant weet hij ook dat levi het heel moeilijk heeft thuis omdat zijn moeder ernstig ziek is, zijn vader altijd aan het werk is en hij dus voor alles en ook voor zijn twee kleine broertjes moet zorgen. 

Snel kijkt hij nog even naar Plien die nu haar duim opsteekt. Ook Robbie steekt zijn duim op. Het gaat goed ja. Eergisteren was het precies een half jaar geleden dat ze elkaar voor het eerst zagen. Of beter gezegd, voor het eerst spraken. Hij had haar natuurlijk al veel eerder gezien, maar hij was en is nog steeds niet zo’n held wat de meisjes betreft. In tegenstelling tot Levi. Hij vraagt zelfs met regelmaat of ze elkaar nu al eens gezoend hebben. 

Nou, niet dus. Tenminste, niet op de manier zoals Levi het bedoelt. Ze geloven allebei in God, en willen elkaar eerst op een andere manier leren kennen zonder zoenen en sowieso zonder seks. Iets wat voor velen onbegrijpelijk zal zijn, en belachelijk, maar dat kan Robbie en Plien niet zoveel schelen. 

Sinds een week of drie lezen ze nu als ze samen in het park zijn, uit het Bijbelboek Hooglied. Of zoals ze in het Engels zeggen, en wat Robbie veel mooier vindt klinken ‘Song of Solomon.'  Als levi hierachter zou komen!  

‘Hee gast, niet zo hard! Heb je haast of zo?’ Robbie laat zijn voeten even rusten op de pedalen. ‘Nee, ik heb geen.. Of ja toch. Ik moet nog even iets doen ergens. Ik zie je morgen.’ Met zijn linker hand knijpt Robbie in de handrem, en geeft tegelijkertijd een draai aan het stuur zodat hij met zijn fiets al snel de andere kant opstaat.

Levi staat ook stil en kijkt verbaasd naar Robbie. ‘Gast, wat doe je nou? We zouden toch gaan poolen?’ Maar Robbie wil helemaal niet meer poolen. Hij wil naar het park met Plien, ook al weet hij dat dit nu niet kan. Maar hij kan in ieder geval op hun bankje gaan zitten en even rustig wegdromen over haar. 

‘Ja, eh nee, ik moet echt even iets doen. Later.’ Zijn voeten drukken de pedalen naar beneden en hij schiet de weg over, terug naar waar hij vandaan kwam. Misschien ziet hij Plien dan ook nog wel even, en dan nu gelukkig zonder commentaar van Levi. 

Daar is ze al met haar vriendinnen. Robbie steekt zijn hand op en een glimlacht breekt door op zijn gezicht. ‘Mijn Plien.’ mompelt hij zachtjes. Plien kijkt op doordat Joyce haar aanstoot. 

‘Daar heb je Robbie weer.’ Ze ziet de hand van Robbie die naar haar zwaait, en de lieve glimlach op zijn gezicht. Wat is ze gek op hem. Even is ze verbaasd dat hij hier weer rijdt, maar dan rent ze naar hem toe. Ze wil helemaal niet meer naar de film, ze wil met Robbie mee. 

‘Hee Plien, kom nou anders kunnen we niet met z’n allen bij elkaar zitten!’ Plien kijkt achterom en roept, ‘Sorry hoor, maar ik ga toch liever met Robbie mee. Een ander keertje!’

Robbie hoort de woorden die zijn lief roept, en als ze achterop springt voelt hij hoe haar hand zijn bruine linnen jasje vastgrijpt. Hij kijkt achterom en ziet haar stralende blauwe ogen. 

‘Naar het park?’ Zou het nog bestaan? Of heeft het überhaupt ooit bestaan dat twee geliefden in Hooglied lezen? Een paradijselijk Bijbelboek zoals het zo mooi genoemd wordt, waarin de liefde wordt beschreven zoals God het bedoelt heeft. Uitbundig, romantisch, verlangend en lyrisch, maar nooit vulgair of banaal. 

Zou het nog bestaan, die liefde? Of laten we ons meeslepen in het zoenen, het aanraken van plaatsen waar het beter van is om dat pas in het huwelijk te doen, of de seksueel getinte opmerkingen en grove grappen.

De echte liefde zoals God het bedoelt heeft, was ook een hele lange tijd niet aan mij besteed. Ik had door mijn verleden geen flauw idee wat het inhield. Ik zoende vaak terug als ik gezoend werd en zei ook vaak automatisch terug. ‘ik hou ook van jou.’

Tot op een dag God mij de ogen opende en mij liet zien dat wat ik deed, niet tot weinig overeenkwam met de betekenis zoals Hij het ooit bedoelt heeft. En ineens voelde wat ik altijd gedaan had zo idioot en zo onnatuurlijk. 

Ik ben nog steeds enorm dankbaar voor dit geweldige geschenk, ondanks dat de relatie die ik toen had, verbroken werd omdat hij hier niet in mee kon gaan.  

Toen ik dit wilde delen omdat ik hierin hoogst waarschijnlijk niet de enige ben, bepaalde God mij bij het Bijbelboek Hooglied waarin de liefde en seksualiteit beschreven wordt zoals Hij het bedoelt heeft. Puur, schoon, en kostbaar, maar ook veilig en respectvol. 

Onze lichamen zijn in alles een tempel van de Heilige Geest, ook hierin. 

Kostbaar en waardevol

Met een klap valt de deur achter Jaap dicht. Hij wist dat het moeilijk zou worden, maar hij had zo gehoopt dat ze er samen misschien nog over zouden kunnen praten. En heel stiekem had hij zelfs gehoopt dat.. ach, wat heeft het nog voor zin. Het is klaar, over. Hij kent Sara inmiddels goed genoeg om te weten dat haar hart zich nu helemaal voor hem heeft afgesloten. 

Met zijn linker voet zet hij de eerste stap op de smalle trap die naar beneden gaat, waarna zijn rechter voet al snel volgt. Hoe vaak hebben ze deze trap al niet samen op en af gelopen. 

Ze hadden het goed samen, maar iedere keer die hardheid en afstandelijkheid braken Jaap uiteindelijk toch op. En het leek wel alsof vanaf het moment dat hij zijn baan verloor, en dat is nu een half jaar geleden, ze zich nog meer en vaker voor hem afsloot. Daarom was en is hij ook zo verbaasd dat ze werkelijk dacht dat hij haar ten huwelijk zou vragen. Ook nu was weer overduidelijk dat hij geen idee had wat er allemaal in haar omging.

Zijn voeten schuifelen aarzelend over de rode klinkers van de straat. Waar moeten ze nu heen? Naar huis, naar de kroeg, of naar het park? Misschien naar het park, dat is voor nu de beste oplossing. 

Net op het moment dat Jaap de weg over willen steken, schieten er twee jongens met hun fiets rakelings langs hem heen. Jaap schrikt zich rot, en zet snel zijn voeten een stap terug. 

‘Oppassen sukkel!’ roept de jongen die het dichtst langs hem heen scheert, en hij balt zijn vuist hoog in de lucht ten teken dat hij echt wel heel erg boos is. 

Jaap houdt niet zo van die agressie en blijft voor de zekerheid nog even wachten met oversteken tot ze uit het zicht verdwenen zijn. 

Het lijkt wel alsof tegenwoordig alles in zijn leven fout gaat, of bijna fout gaat. Een half jaar geledenzijn baan die hij kwijtraakt. Weer een half jaar daarvoor zijn vader die plotseling overlijd, en zijn moeder die vanaf die tijd gaat sukkelen met haar gezondheid. En dan nu zijn vriendin kwijt. 

Jaap begrijpt niet wat Gods bedoeling hiermee is. Somber laat hij zich zakken op het eerste beste bankje in het park. Terwijl naast hem de rododendrons prachtig in bloei staan, verbergt Jaap zijn gezicht in zijn handen. Misschien had hij toch de relatie met Sara niet moeten verbreken…  

Door de kiertjes van zijn vingers heen ziet hij onder het bankje waar hij zit, tientallen mieren druk heen en weer lopen. Het lijkt alsof ze met het restant van wat eens een gevulde koek was, lopen te sjouwen.   

‘Goedemorgen. Mag ik naast u komen zitten?’

Een schorre, beetje rasperige maar vriendelijke stem klinkt boven hem, en Jaap kijkt op.  

Voor hem staat een man van rond de zeventig die met zijn hoofd schuin en in afwachting van zijn antwoord, naar hem staat te kijken. Zijn donkere ogen hebben een zachte uitdrukking, en rondom zijn ogen zitten vele lachrimpels. 

Het schuine hoofd van de man doet Jaap denken aan de hond die hij vroeger had en die ook vaak op deze manier zo naar hem kon kijken.    

‘Ja, komt u maar hoor. Ik wilde toch zo weggaan.’ Hij wil helemaal niet weggaan, maar hij heeft nu echt geen zin in een oude man met een waarschijnlijk heel oud verhaal, en over hoe goed het vroeger allemaal was.  

Zijn kleren passen trouwens ook voor geen meter. Het grijze rib jasje is veel te klein waardoor het nooit en te nimmer dicht kan. En de bruine ribbroek is duidelijk een maat te groot en wordt daardoor met een bruin rafelig touw om zijn middel bij elkaar gehouden.     

De man gaat zitten, en Jaap ruikt een wat zoetige geur. Hij heeft deze geur weleens vaker geroken, maar hij weet echt niet meer waar.     

‘Het gaat niet zo goed met u hé?’ Jaap kijkt hem verbaasd aan. ‘Met wie, met mij?’

‘Ja, met u. U zat zo ineengedoken met uw handen voor uw gezicht, en ik zie nu ook dat uw ogen wat verdrietig eruit zien. Een beetje treurig zelfs.’ Met zijn hoofd weer schuin, kijkt de man Jaap aan. ‘Eh ja. Nou, niet echt nee. Maar ik moet nu echt gaan.’

Jaap staat snel op. ‘Ziet u die mieren daar?’ De man wijst met zijn vinger naar de mieren die nog steeds druk heen en weer over de grond lopen. ‘Ja, ik zag ze net lopen.’

‘Ziet u dat ze maar door en door gaan met het aanslepen van het voedsel naar hun plekje. En dat er niets is wat hun afbrengt van hun taak? Ons praten niet, mijn zitten niet, uw staan niet.’

‘Ja, ik zie het. Maar ik moet nu echt gaan.’  Jaap kijkt op zijn horloge, maar met de blik blijvend op de grond gericht gaat de man onverstoorbaar verder. ‘Ach, u heeft toch niets te doen en niemand om heen te gaan? Gaat u toch nog even zitten.’ Vol verbazing laat jaap zich weer langzaam op het bankje zakken. ‘Hoe weet u dat?’

‘Wist u dat ze altijd bezig zijn met de toekomst. Dat ze altijd bezig zijn om genoeg voedsel te verzamelen zodat ze in de winter of in tijden van nood niet zullen omkomen van de honger, maar ze altijd genoeg hebben door de voorraad die ze hebben aangelegd?’

Jaap heeft geen idee wie die man is en waar hij heen wilt met zijn verhaal.

‘Eigenlijk zouden wij met dezelfde ijver, met Gods toekomst bezig moeten zijn hé? Ook wij zouden vanuit de bijbel een voedselvoorraad moeten aanleggen met al Zijn beloftes zodat we niet omkomen als er vervelende omstandigheden zijn. Geloof je trouwens niet dat we ons nog wel eens teveel met de omstandigheden bezighouden in plaats van met de prachtige mooie toekomst die op ons te wachten staat?’ 

Jaap voelt een lichte boosheid in zich opkomen, recht zijn rug en kijkt op de man op diens grijze haardos. 

‘Nou, neemt u mij niet kwalijk meneer die het allemaal zo goed lijkt te weten, maar mijn toekomst hier op aarde is verre van prettig om me daarmee bezig te houden.’

De oude man kijkt op, en Jaap ziet een verdrietige, maar ook liefdevolle blik in zijn ogen.

‘Ik weet het. Ik weet dat het allemaal niet makkelijk voor je is en dat je je vader hebt verloren en niet veel later je baan. En dat je nu net in zekere zin ook je relatie met Sara hebt verloren. Maar wat ik ook weet, is dat we ons juist in deze situaties moeten richten op God. Als je alleen maar kijkt naar je omstandigheden en je je daarin wentelt, kun je niet meer zien wat Hij wilt dat je ziet, en wat Zijn plan voor jou is. Juist al deze moeilijke dingen maken je uiteindelijk alleen maar rijker in plaats van armer zoals jezelf denkt.’

Voor de tweede keer die dag moet Jaap huilen. Hij voelt zich zo ellendig en kan niet begrijpen wat de man allemaal zegt over dat het hem rijker zal maken.  

De oude man legt zijn arm om de schouder van Jaap, en Jaap voelt een enorme warmte die zijn hele lijf doortrekt.  ‘Ach meneer, dat is allemaal niet voor mij weggelegd. Ik ben niets’

‘Heb je weleens gehoord dat Eén van de namen van God, prachtig God is? En dat als Hij in je woont, je als vanzelfsprekend ook een prachtig mens bent. En je bent niet alleen prachtig, maar ook mooi, en waardevol en kostbaar.’

Het lijkt wel alsof de woorden rechtstreeks Jaaps hart binnenkomen. Natuurlijk had hij dit wel eens vaker gehoord, maar nog nooit had het zoveel impact gehad als nu. 

Jaap sluit zijn ogen en zucht diep. En deze keer is het niet een zucht die voortkomt uit ellende maar uit een totale tevredenheid, een totale rust en een bijna totale volmaaktheid. Zo blijft hij zitten, terwijl de arm van de man rust op zijn schouder.

Na een paar minuten vraagt Jaap met zijn ogen nog dicht, ‘Meneer, wie bent u eigenlijk en hoe kan het dat u dit allemaal van mij wist.’

Naast hem blijft het stil. Als Jaap na een paar minuten nog steeds niets hoort, opent hij zijn ogen. De oude man is weg, verdwenen. Hij snapt er niets van want een seconde geleden voelde hij nog de arm van de man om zijn schouder. Jaap staat op en met nog steeds dezelfde rust die hij net voelde wandelt hij weg. Kostbaar en waardevol. 

  

Sara

Nippend aan haar glaasje rode wijn, rust Sara uit van de drukste dag die ze volgens haar tot nu toe gehad heeft. Het leek wel of iedereen en masse had besloten om vandaag niet alleen naar een tuincentrum te gaan, maar ook nog eens om allemaal naar het tuincentrum te gaan waar zij werkt. 

Terwijl haar zere rug zachtjes tegen het rood/wit geblokte kussen aanleunt, en haar opgezwollen voeten van de te krappe schoenen die ze achteraf beter niet had kunnen kopen, op de glazen salon tafel rusten, tikt Sophie met haar rechter hand op haar knie om Douwe aan te moedigen bij haar te komen zitten. Dit laat Douwe zich geen twee keer zeggen en met één sprong belandt hij  bovenop haar blauwe zomerse rokje.

Terwijl hij voorzichtig gaat liggen, denkt Sara terug aan gisterenavond. Sophie was wel erg van streek. Zoals ze met dat bevlekte gezicht uit de badkamer kwam… Sara begreep in de eerste instantie niet eens waar het over ging en ze snapte al helemaal niet toen Sophie vroeg of ze alsjeblieft weg wilden gaan. 

Buiten had Lotte wel uitgelegd wat de reden was, maar ondanks dat vond ze de reactie toch nog steeds een beetje overdreven. Wat Sara betreft mag Sophie juist blij zijn dat ze al haar tijd in de zoals ze zelf zegt, mooiste baan van de hele wereld kan steken. Zij zou het nooit kunnen en trouwens ook niet willen wat Sophie doet. Ze heeft weinig op met mensen die verslaafd zijn. Haar vader was er ook zo eentje. Elke dag dronk hij zeker een half krat bier leeg, en als hij geld had, kocht hij er ook nog een fles jenever bij. Als ze er iets van zei kon ze een pets voor haar hoofd krijgen. Ze heeft nooit begrepen waarom hij zoveel dronk, en ook haar moeder wilde er niets over zeggen.    

Terwijl ze het laatste slokje naar binnen giet, duwt ze met haar andere hand Douwe van haar schoot. 
‘Ga nu maar weer op jezelf zitten hé?’ De grote stationsklok die boven de deur hangt, wijst kwart over zeven aan. Waar blijft Jaap nou toch? Hij zou hier om zeven uur zijn met het eten, en ze heeft trek. Als ze haar rug recht, merkt ze dat de pijn iets minder is geworden, en ook haar voeten zien er gelukkig minder opgezwollen uit. Het half uurtje rusten heeft haar duidelijk goed gedaan. Ze staat op en ziet de grijze haren die Douwe op haar blauwe rokje heeft achtergelaten. Eerst dat er maar even afborstelen. Maar waar ze ook zoekt, nergens is de borstel te vinden. Dan maar met een vochtig doekje.  

‘Sara?’ Haar handen die net bezig zijn om onder de kraan het doekje vochtig te maken, schieten van schrik omhoog waardoor het doekje vervolgens met een plof bovenop het lege glas valt dat ze al voor jaap had klaargezet. Met een ruk draait ze zich om. ‘Jaap! Ik schrik me rot. Kon je me niet even waarschuwen dat je binnen was.’

Ze kijkt naar zijn handen, maar ziet geen eten. ‘Heb je niets bij je? Jij zou toch voor eten zorgen. Ik heb hartstikke trek. O, je hebt het natuurlijk al binnen gezet. Ik pak gelijk de borden even. Wat heb je gehaald? Chinees, of Surinaams. Het maakt mij niet uit hoor.’

Sara draait zich weer om, haalt het doekje van het glas en veegt verwoed een paar keer over het rokje. Nou, echt helpen doet het niet, maar dat komt later wel. Eerst eten. ‘Sara?’
‘Ja, ik kom.’ Snel pakt ze de borden uit het linkse keukenkastje en graait snel nog even twee vorken en messen uit het laatje eronder. ‘Sara, ik heb geen eten bij me. Ik wil met je praten.’

‘Geen eten? Maar ik heb trek!’ Sara draait zich om en staat vertwijfeld met de borden en het bestek in haar handen. ‘Jaap, wat is er? Je kijkt zo raar?’ Sara voelt zich een beetje misselijk worden en heeft ineens geen trek meer in eten. Hij heeft nog nooit zo naar haar gekeken. Er ligt een vastberadenheid in zijn ogen, maar ze ziet ook verdriet en nog iets, maar ze weet niet wat.

‘Laten we even gaan zitten.’ Zijn handen pakken de borden en het bestek weer uit haar handen waarna hij alles neerzet op de aanrecht naast het glas. Dan gaat hij haar voor naar de bank waar ze net gezeten heeft. In het hoofd van Sara stapelen de vragen zich inmiddels op. Wat zou er zijn? Heeft ze misschien iets verkeerds gedaan? Het wordt in ieder geval geen huwelijksaanzoek, maar wat dan? Zou er iets met zijn moeder gebeurd zijn? Of met haar moeder?’ ‘Is er iets met mijn moeder gebeurd?’

Jaap gaat zitten, en pakt haar handen vast. ‘Nee, er is niets met je moeder. Het gaat over ons. Ik denk dat het beter is als we stoppen met onze relatie.’ Hij slaat zijn ogen neer en Sara voelt een traan op haar hand uiteen spatten. En nog één, en nog één. De relatie stoppen?  
‘Maar, we zouden gaan trouwen?’
‘Trouwen?’ Met betraande ogen kijkt hij haar verbaasd aan. ‘Trouwen?’
‘Ja, ik dacht dat nu Wouter een huwelijksaanzoek aan Lotte had gedaan, dat jij ook bezig was om te bedenken hoe jij het moet gaan doen. Daarom was je toch zo stil de afgelopen week?’ 

Jaap buigt zijn hoofd weer, en één voor één beroert hij met de toppen van zijn vingers haar hand. ‘Ik was juist stil omdat ik niet wist hoe ik je dit moest zeggen. Het is niet dat ik niet van je hou, maar je bent vaak zo hard en daardoor zo anders dan ik ben.’
Met een ruk trekt Sara haar hand terug. ‘En daar kom je nu mee?! Hoezo ben ik anders. Jij bent anders!’ Sara is woest. Alsof er binnen in haar een vulkaan ontploft, zo schiet ze van de bank af. 

Douwe die net vanonder de tafel vandaan een kijkje wilde gaan nemen, stopt abrupt. Beter maar even wachten nu. Met een zucht laat hij zich weer vallen. Het valt niet altijd mee om onder één dak te moeten leven met zo’n wispelturig baasje.  

‘Sara, wacht. Loop nou niet weg. Ik begrijp het echt waarom je vaak zo hard bent, en je niet snel mensen in je hart binnenlaat, maar ik kan er niet meer tegen dat je mij ook buiten blijft sluiten.’
‘Ik sluit je helemaal niet buiten!’ Sara die nog steeds buiten zinnen is, loopt stampvoetend door de kamer. Wat denkt hij wel! 

‘Wil je dat ik ga?’ Nog steeds op de bank zittend, kijkt Jaap haar aan. Zijn inmiddels opgedroogde tranen, lijken nu net nep tranen te zijn die opgeplakt op zijn wang zitten. 

‘Ja, ga maar en ik wil je nooit meer zien!’ Met grote passen loopt Sara naar de voordeur en doet hem alvast open. Met haar handen in haar zij wacht ze tot hij met gebogen hoofd voorbij loopt. Ondanks haar boosheid vullen haar ogen zich nu met tranen en het lukt haar nog net om de deur achter hem dicht te gooien totdat ze in snikken uitbarst.  

‘Ik heb hun Uw naam bekendgemaakt en dat zal ik blijven doen, zodat de liefde waarmee U mij liefhad in hen zal zijn en Ik in hen.’

Johannes 17: 26

Er wordt vaak gezegd dat de basis van je leven, je opvoeding, bepalend is voor de rest van je leven. Eén van de belangrijkste dingen die van essentieel belang zijn, is liefde. Als je dit nooit gehad hebt, kun je hier de rest van je leven op allerlei vlakken tegenaan blijven lopen.

Sara besloot al op jonge leeftijd een muur om zich heen te bouwen om maar niet de pijn te voelen van het gene dat ze zo mistte.   Het vervelende hiervan was echter dat door de muur om haar hart niemand bij Sara kon komen. Ook Jaap lukte het vaak niet en dat werd uiteindelijk fataal voor hun relatie.  

Gelukkig is er Eén die wel door alle muren van ons hart heen kan breken. Eén, die onvoorwaardelijk van ons houdt. Het maakt niet uit hoe gebroken we zijn,  hoeveel muren we om ons hart heen gebouwd hebben of hoe we ons verdoofd hebben met allerlei middelen. 

God heeft ons net zo lief, als dat Hij Jezus liefheeft want Jezus leeft in ons. En deze liefde is het mooiste cadeau wat we ons ooit hebben kunnen wensen. Deze liefde maakt alles wat kapot was, weer heel. En zal alles wat verdoofd en dood in ons was, weer tot bloei en leven brengen. Honderd procent is de liefde die God ons geeft omdat Hij honderd procent van ons houdt. En hoe meer we leren deze liefde te ontvangen, hoe dichter we bij God komen. 

Graham Cooke gaf eens het volgende voorbeeld. Stel dat je een groot stuk land krijgt van iemand. Dan ga je toch direct kijken waar het ligt? Is het bij een bos, of bij een rivier? Is het vruchtbare grond waar ik iets op kan verbouwen, of is het alleen bouwgrond. Met andere woorden, je wilt er alles van weten. Ook in onszelf is er vaak nog een groot stuk land met onze naam erop, wat onderzocht moet worden. Zou het niet een enorme uitdaging zijn om dat eens nader te gaan bekijken? Om te ontdekken wat de hoogte en de diepte en de grootte van Gods liefde is?   

Hoe geweldig zou het zijn om te ervaren tot op welke hoogte God ons kan brengen met zijn liefde? Of te zien dat het diep genoeg is om alles te bedekken wat we fout doen?

Sophie

Als Sophie klaar is met het voorlezen van de tekst, kijkt ze naar Anne en ziet ze dat de handen die net nog gevouwen op haar schoot lagen, het zakdoekje alweer hebben opgepakt en het driftig tot een prop verfrommelen. Zo stevig dat haar knokkels er wit van worden. Als ze nu niets zegt, weet ze dat Anne de deur uit zal lopen.

‘Anne..’   

Maar het is al te laat. Anne staat op en binnen twee seconden slaat de deur met een harde klap achter haar dicht. Sophie leunt naar achteren, de Bijbel nog in haar hand. Ze zucht diep. Het is heerlijk om dit werk te doen en ze geniet er met volle teugen van als ze merkt dat de pijn die vaak zo diep in de mensen zit vermindert en de vreugde weer terugkomt,  maar zoals vandaag, is het echt afzien. Eerst vanmorgen al toen Joyce kwaad weg liep, en later David, en nu Anne. Al was dit dan wel om een andere reden.

Ze begrijpt het wel dat Anne nu niet op deze tekst zit te wachten, maar ze weet ook zeker dat God haar gisteren dit had gegeven. Haar handen verdwijnen in het rossige haar dat iedereen mooi vindt, maar waar ze zelf niet altijd even blij mee is. Het gevecht om er elke morgen weer goed met de borstel doorheen te komen, levert nog weleens de nodige irritaties op. Zeker als ze toch al niet veel tijd heeft.

Haar gedachten gaan onwillekeurig weer naar Jan die nog geen twee weken geleden de relatie met haar verbrak. Hij vond haar haar altijd prachtig, zei hij. ‘Maar blijkbaar niet mooi genoeg om van mij te houden.’ moppert Sophie zachtjes voor zich uit.  Ze weet ook wel dat deze opmerking kant nog wal raakt, maar ze wil zo graag een man, en trouwen en kinderen krijgen. Waarom lukt het dan elke keer niet. Wanhopig heft Sophie haar hoofd omhoog. Ze heeft geen idee waarom God haar niet gewoon een man geeft waar ze gelukkig mee wordt.

Misschien moet ze maar naar het buitenland gaan. Er is hier toch niemand die haar mist. Nou ja,  misschien Lotte en Sara. Haar handen schieten met een ruk uit haar haar, de lucht in. Lotte en Sara! Zij komen straks eten!

Read More

Anne

Anne buigt haar hoofd en slikt om die nare brok in haar keel weg te krijgen. Haar handen frommelen zenuwachtig een papieren zakdoekje tot een prop om het daarna weer open te vouwen. Ze voelt zich zo rot en ze heeft er bijna geen geloof meer in dat er ooit nog een dag zal komen waarin ze niet meer hoeft te overleven, maar ze eindelijk mag gaan leven.

Read More