Kostbaar en waardevol

Met een klap valt de deur achter Jaap dicht. Hij wist dat het moeilijk zou worden, maar hij had zo gehoopt dat ze er samen misschien nog over zouden kunnen praten. En heel stiekem had hij zelfs gehoopt dat.. ach, wat heeft het nog voor zin. Het is klaar, over. Hij kent Sara inmiddels goed genoeg om te weten dat haar hart zich nu helemaal voor hem heeft afgesloten. 

Met zijn linker voet zet hij de eerste stap op de smalle trap die naar beneden gaat, waarna zijn rechter voet al snel volgt. Hoe vaak hebben ze deze trap al niet samen op en af gelopen. 

Ze hadden het goed samen, maar iedere keer die hardheid en afstandelijkheid braken Jaap uiteindelijk toch op. En het leek wel alsof vanaf het moment dat hij zijn baan verloor, en dat is nu een half jaar geleden, ze zich nog meer en vaker voor hem afsloot. Daarom was en is hij ook zo verbaasd dat ze werkelijk dacht dat hij haar ten huwelijk zou vragen. Ook nu was weer overduidelijk dat hij geen idee had wat er allemaal in haar omging.

Zijn voeten schuifelen aarzelend over de rode klinkers van de straat. Waar moeten ze nu heen? Naar huis, naar de kroeg, of naar het park? Misschien naar het park, dat is voor nu de beste oplossing. 

Net op het moment dat Jaap de weg over willen steken, schieten er twee jongens met hun fiets rakelings langs hem heen. Jaap schrikt zich rot, en zet snel zijn voeten een stap terug. 

‘Oppassen sukkel!’ roept de jongen die het dichtst langs hem heen scheert, en hij balt zijn vuist hoog in de lucht ten teken dat hij echt wel heel erg boos is. 

Jaap houdt niet zo van die agressie en blijft voor de zekerheid nog even wachten met oversteken tot ze uit het zicht verdwenen zijn. 

Het lijkt wel alsof tegenwoordig alles in zijn leven fout gaat, of bijna fout gaat. Een half jaar geledenzijn baan die hij kwijtraakt. Weer een half jaar daarvoor zijn vader die plotseling overlijd, en zijn moeder die vanaf die tijd gaat sukkelen met haar gezondheid. En dan nu zijn vriendin kwijt. 

Jaap begrijpt niet wat Gods bedoeling hiermee is. Somber laat hij zich zakken op het eerste beste bankje in het park. Terwijl naast hem de rododendrons prachtig in bloei staan, verbergt Jaap zijn gezicht in zijn handen. Misschien had hij toch de relatie met Sara niet moeten verbreken…  

Door de kiertjes van zijn vingers heen ziet hij onder het bankje waar hij zit, tientallen mieren druk heen en weer lopen. Het lijkt alsof ze met het restant van wat eens een gevulde koek was, lopen te sjouwen.   

‘Goedemorgen. Mag ik naast u komen zitten?’

Een schorre, beetje rasperige maar vriendelijke stem klinkt boven hem, en Jaap kijkt op.  

Voor hem staat een man van rond de zeventig die met zijn hoofd schuin en in afwachting van zijn antwoord, naar hem staat te kijken. Zijn donkere ogen hebben een zachte uitdrukking, en rondom zijn ogen zitten vele lachrimpels. 

Het schuine hoofd van de man doet Jaap denken aan de hond die hij vroeger had en die ook vaak op deze manier zo naar hem kon kijken.    

‘Ja, komt u maar hoor. Ik wilde toch zo weggaan.’ Hij wil helemaal niet weggaan, maar hij heeft nu echt geen zin in een oude man met een waarschijnlijk heel oud verhaal, en over hoe goed het vroeger allemaal was.  

Zijn kleren passen trouwens ook voor geen meter. Het grijze rib jasje is veel te klein waardoor het nooit en te nimmer dicht kan. En de bruine ribbroek is duidelijk een maat te groot en wordt daardoor met een bruin rafelig touw om zijn middel bij elkaar gehouden.     

De man gaat zitten, en Jaap ruikt een wat zoetige geur. Hij heeft deze geur weleens vaker geroken, maar hij weet echt niet meer waar.     

‘Het gaat niet zo goed met u hé?’ Jaap kijkt hem verbaasd aan. ‘Met wie, met mij?’

‘Ja, met u. U zat zo ineengedoken met uw handen voor uw gezicht, en ik zie nu ook dat uw ogen wat verdrietig eruit zien. Een beetje treurig zelfs.’ Met zijn hoofd weer schuin, kijkt de man Jaap aan. ‘Eh ja. Nou, niet echt nee. Maar ik moet nu echt gaan.’

Jaap staat snel op. ‘Ziet u die mieren daar?’ De man wijst met zijn vinger naar de mieren die nog steeds druk heen en weer over de grond lopen. ‘Ja, ik zag ze net lopen.’

‘Ziet u dat ze maar door en door gaan met het aanslepen van het voedsel naar hun plekje. En dat er niets is wat hun afbrengt van hun taak? Ons praten niet, mijn zitten niet, uw staan niet.’

‘Ja, ik zie het. Maar ik moet nu echt gaan.’  Jaap kijkt op zijn horloge, maar met de blik blijvend op de grond gericht gaat de man onverstoorbaar verder. ‘Ach, u heeft toch niets te doen en niemand om heen te gaan? Gaat u toch nog even zitten.’ Vol verbazing laat jaap zich weer langzaam op het bankje zakken. ‘Hoe weet u dat?’

‘Wist u dat ze altijd bezig zijn met de toekomst. Dat ze altijd bezig zijn om genoeg voedsel te verzamelen zodat ze in de winter of in tijden van nood niet zullen omkomen van de honger, maar ze altijd genoeg hebben door de voorraad die ze hebben aangelegd?’

Jaap heeft geen idee wie die man is en waar hij heen wilt met zijn verhaal.

‘Eigenlijk zouden wij met dezelfde ijver, met Gods toekomst bezig moeten zijn hé? Ook wij zouden vanuit de bijbel een voedselvoorraad moeten aanleggen met al Zijn beloftes zodat we niet omkomen als er vervelende omstandigheden zijn. Geloof je trouwens niet dat we ons nog wel eens teveel met de omstandigheden bezighouden in plaats van met de prachtige mooie toekomst die op ons te wachten staat?’ 

Jaap voelt een lichte boosheid in zich opkomen, recht zijn rug en kijkt op de man op diens grijze haardos. 

‘Nou, neemt u mij niet kwalijk meneer die het allemaal zo goed lijkt te weten, maar mijn toekomst hier op aarde is verre van prettig om me daarmee bezig te houden.’

De oude man kijkt op, en Jaap ziet een verdrietige, maar ook liefdevolle blik in zijn ogen.

‘Ik weet het. Ik weet dat het allemaal niet makkelijk voor je is en dat je je vader hebt verloren en niet veel later je baan. En dat je nu net in zekere zin ook je relatie met Sara hebt verloren. Maar wat ik ook weet, is dat we ons juist in deze situaties moeten richten op God. Als je alleen maar kijkt naar je omstandigheden en je je daarin wentelt, kun je niet meer zien wat Hij wilt dat je ziet, en wat Zijn plan voor jou is. Juist al deze moeilijke dingen maken je uiteindelijk alleen maar rijker in plaats van armer zoals jezelf denkt.’

Voor de tweede keer die dag moet Jaap huilen. Hij voelt zich zo ellendig en kan niet begrijpen wat de man allemaal zegt over dat het hem rijker zal maken.  

De oude man legt zijn arm om de schouder van Jaap, en Jaap voelt een enorme warmte die zijn hele lijf doortrekt.  ‘Ach meneer, dat is allemaal niet voor mij weggelegd. Ik ben niets’

‘Heb je weleens gehoord dat Eén van de namen van God, prachtig God is? En dat als Hij in je woont, je als vanzelfsprekend ook een prachtig mens bent. En je bent niet alleen prachtig, maar ook mooi, en waardevol en kostbaar.’

Het lijkt wel alsof de woorden rechtstreeks Jaaps hart binnenkomen. Natuurlijk had hij dit wel eens vaker gehoord, maar nog nooit had het zoveel impact gehad als nu. 

Jaap sluit zijn ogen en zucht diep. En deze keer is het niet een zucht die voortkomt uit ellende maar uit een totale tevredenheid, een totale rust en een bijna totale volmaaktheid. Zo blijft hij zitten, terwijl de arm van de man rust op zijn schouder.

Na een paar minuten vraagt Jaap met zijn ogen nog dicht, ‘Meneer, wie bent u eigenlijk en hoe kan het dat u dit allemaal van mij wist.’

Naast hem blijft het stil. Als Jaap na een paar minuten nog steeds niets hoort, opent hij zijn ogen. De oude man is weg, verdwenen. Hij snapt er niets van want een seconde geleden voelde hij nog de arm van de man om zijn schouder. Jaap staat op en met nog steeds dezelfde rust die hij net voelde wandelt hij weg. Kostbaar en waardevol.